Een nieuwe horizon
korte verhalen en nieuws van Eline Mans
eline mans, schrijver, nieuws, korte verhalen
16067
page-template-default,page,page-id-16067,page-child,parent-pageid-16078,bridge-core-3.1.2,qode-quick-links-2.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-title-hidden,qode-theme-ver-30.1,qode-theme-bridge,qode_header_in_grid,wpb-js-composer js-comp-ver-7.1,vc_responsive

Een nieuwe horizon

Sofie staat wankel op het ijs. Haar schaatsen met de neuzen naar elkaar. Het ijs voelt onwennig in plaats van vertrouwd. Alsof de uren die ze vroeger met vriendinnen heeft geschaatst de afgelopen jaren zijn uitgewist.
‘Ik weet niet of ik het nog wel kan.’
‘Natuurlijk kan je het nog. Zoiets verleer je niet.’ Jelmer pakt haar hand.
Ze denkt aan hoe ze naar deze dag heeft uitgekeken, naar het moment dat ze weer kan schaatsen. Nu het zover is, hoeft ze het alleen maar te doen. Ze negeert het trillen van haar benen en zet zich af. Ze maakt een paar slagen. Voorzichtige, beheerste slagen.
‘Zie je wel.’
Sofie lacht en schaatst verder. Aan Jelmers hand. Ze schaatsen tussen kinderen door met sjaals om en dikke wanten aan, voorbij ouders die staan te kletsen, voorbij jongetjes die met een slee over het ijs gaan, voorbij een meisje dat gilt als ze bijna haar evenwicht verliest. Ganzen vliegen over. Sofies bewegingen worden soepeler, haar hand glijdt uit die van Jelmer.

Een meisje maakt een pirouette. Op het moment dat ze bijna bij haar zijn, schaatst ze weg. Ze maakt vaart, ze zet zich af, ze maakt een draai in de lucht en ze smakt hard tegen het ijs.
Jelmer is meteen bij haar. ‘Gaat het?’
Het meisje, ze is een jaar of negen, schudt haar hoofd en grijpt naar haar been. Tranen staan in haar ogen.
Sofie en Jelmer hurken bij haar neer, ze heet Lilly. Jelmer kijkt naar haar been, Sofie vraagt of ze op kunstschaatsen zit.
‘Nee, maar dat wil ik wel heel graag. Ik wil later kunstrijdster worden.’ Haar ogen lichten op door haar tranen heen. Dan laat ze haar hoofd hangen. ‘Mijn moeder vindt het te gevaarlijk. Ze denkt dat ik het niet kan.’
‘Denk jij dat ook, Lilly?’
‘Nee. Ik zit op ballet en kan goed… Au!’ Jelmer raakt een pijnlijke plek op haar been aan.
‘Sorry.’ Hij trekt direct zijn handen terug. Voordat hij nog iets kan zeggen komt er een man aan. ‘Lilly!’ schreeuwt hij. ‘Wat is er gebeurd? We waren je kwijt!’ Hij klinkt boos, maar in zijn blik overheerst bezorgdheid.
‘Ik ben gevallen, papa.’
De man buigt zich over zijn dochter.
Jelmer wijst naar haar been. ‘Volgens mij is het niet gebroken.’
‘Het doet zo’n pijn.’ Lilly perst haar lippen op elkaar en knippert een paar tranen weg.
‘Kom, dan kijken we of je er op kan staan.’ Sofie geeft het meisje een hand. Samen helpen ze haar overeind.
‘Zo krijgen we haar wel naar de oever,’ zegt Lilly’s vader tegen Jelmer. Lilly staat op één schaats tussen de mannen in, haar armen over hun schouders.
‘Blijf jij nog schaatsen?’ vraagt Jelmer aan Sofie. Ze trekt een bedenkelijk gezicht.
‘Ik ben zo weer terug hoor,’ verzekert hij haar.
‘Beloofd?’
‘Beloofd.’
Sofie geeft hem een zoen. ‘Oké dan.’
‘Blijven oefenen, hè!’ zegt ze tegen Lilly. ‘Blijf in je droom geloven!’

Sofie schaatst steeds verder het ijs op. Met regelmatige slagen alsof ze nooit anders heeft gedaan. Wanneer ze om zich heen kijkt, beseft ze dat ze best ver weg is. Ze blijft staan. Een meeuw zeilt door de lucht en krijst. Aan de horizon een paar huizen. Kale bomen. Schaatsers in de verte zijn niet groter dan poppetjes.
Het zweet breekt haar uit. Ze staat voor het eerst sinds vier winters weer op het ijs. Vier winters waarin ze ziek was, nauwelijks kon lopen. En nu, nu kan ze weer wandelen, fietsen, soms tot aan de brug acht kilometer van haar huis. Andere dagen krijgt ze de trappers van haar fiets nauwelijks rond. De laatste weken ging het gelukkig beter. Maar hoe weet ze of het op het ijs goed zal blijven gaan?
Sofie kijkt om. Jelmer is nergens te zien.

Wanneer ze weer voor zich uit kijkt, ziet ze aan de rechterkant een zwaan laag over het ijs vliegen. Een grote, witte zwaan. Hij komt dichterbij, met snelle slagen. De zwaan vliegt vóór haar, nauwelijks dertig meter van haar vandaan, in een opwaartse vlucht, zijn ranke hals uitgestrekt, het oranje van zijn snavel steekt af tegen de grijswitte lucht.  De veren, aan zijn grote vleugels die krachtig heen en weer slaan, kan ze heel goed zien. De zwaan maakt snel hoogte, zijn slagen worden rustiger. Sofie kijkt hem na tot hij niet meer is dan een stipje dat oplost in de lucht.
‘Wauw!’ In gedachten ziet ze de zwaan weer voor zich. Grote vleugels, krachtige slagen. Ze begint te schaatsen, met steeds fellere slagen, harder over het ijs. Wanneer ze zoveel vaart heeft dat ze niet meer kan versnellen, houdt ze haar ijzers naast elkaar en richt ze haar lichaam op. Ze spreidt haar armen, glijdt over het ijs, als een vogel die zweeft op de wind.

Hijgend komt ze tot stilstand. Ver weg van de veilige oevers. Onder haar het water. Slechts van haar gescheiden door een laag ijs. Daar staat ze. Stevig op haar benen, ondanks dunne ijzers en een gladde ondergrond. Sterk en krachtig, ondanks de inspanning. Op een plek die op warmere dagen alleen met een bootje kan worden bereikt.
Verkleumde handen. Koude voeten. Een warm gevoel in haar borstkas. Dromen rijzen op, gloren aan een nieuwe horizon. Dromen waar ze niet meer in geloofde, maar waar ze ook geen afstand van heeft kunnen doen. Ze wil reizen, zoals ze na haar studie zou hebben gedaan als ze niet ziek geworden was. Reizen, voorbij grenzen, met haar camera op zak, naar plekken waar ze nog nooit is geweest.

Het wordt lichter. Het wordt lichter tussen de wolken. Feller geel en roze. De lucht breekt open, de zon breekt door. Sofie zingt, een melodie die ze niet kent, zomaar uit klanken die in haar opkomen en als vanzelf naar buiten gaan. Haar stem is helder.
Ze laat zich glijden, naar rechts, dan weer naar links. Ze zwiert over het ijs, dat schittert in de zon.
Als ze Jelmer ziet, zwaait ze. Hij schaatst haar tegemoet.
‘Hoe gaat het?’ vraagt hij als hij dichterbij is.
Sofie steekt haar duim op en lacht: ‘Morgen gaan we weer!’