Blauw
korte verhalen en nieuws van Eline Mans
eline mans, schrijver, nieuws, korte verhalen
16061
page-template-default,page,page-id-16061,page-child,parent-pageid-16078,bridge-core-3.1.2,qode-quick-links-2.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-title-hidden,qode-theme-ver-30.1,qode-theme-bridge,qode_header_in_grid,wpb-js-composer js-comp-ver-7.1,vc_responsive

Blauw

Esther legde haar hand op haar buik. De bewegingen die ze voelde stelden haar gerust. Er was leven, al achtentwintig weken. De eerste weken had ze er niets van gemerkt. Had ze alleen het hartje een keer zien kloppen op de monitor in de kamer van het ziekenhuis. Waarnemingen van een computer terwijl ze zelf niets voelde. Ze was blij dat die tijd voorbij was en haar buik het bewijs gaf dat haar baby leefde en groeide.

Het wiegje voor het raam was opgemaakt. Op de commode zat een pluche olifant klaar om de baby gezelschap te houden. In de laatjes lagen pampers, rompertjes en blauwe babypakjes. Lichtblauw als het blauw van de muren. Zodra Gijs had gehoord dat het een jongetje werd, had hij haar overgehaald de kamer blauw te verven. Voor haar had het niet gehoeven. Ze had liever een neutrale kleur gehad, zoals geel of groen. Maar voor Gijs was het belangrijk dat het een echte jongenskamer werd. En dus werd de kamer blauw.

Er klonken voetstappen op de trap. Esther liet haar hand van haar buik glijden en keek naar de deur. Anna verscheen in de deuropening.
‘Zal ik je helpen met de meubels?’
Anna wist altijd precies wanneer het het juiste moment was om iets te vragen, alsof ze antennes had waarmee ze dat aan kon voelen. Ze wist ook wanneer er geen woorden nodig waren. De vorige keer dat ze samen in deze kamer stonden bijvoorbeeld. Anna had zwijgzaam Esthers hand gepakt. Anna’s hand in die van haar. Haar warmte. Haar aanwezigheid. Het was haar meer tot steun geweest dan welk woord dan ook.

Ze begonnen met het wiegje. Winnie de Poeh lachte Esther toe vanaf het keurig gestreken lakentje. Ze draaide haar hoofd opzij en keek weg van de vrolijke beer. Anna zag het maar zei niets.
Toen de commode en de overige babyspullen op de gang stonden, was de kamer leeg. De muren kaal. Alleen de lamp hing nog aan het plafond.
Het was maar een klein kamertje; met twee mensen was het al best vol. Anna sloeg haar arm om Esthers schouder. Trok haar vriendin even tegen zich aan en vroeg: ‘Weet je zeker dat je dit alleen wilt doen?’
Esther knikte.
Anna kneep Esther bemoedigend in haar arm en liep daarna de kamer uit. Ze liep de trap af. Rustig en ingetogen, met stappen die steeds gedempter klonken. Een deur ging open en dicht. Stilte.

Esther ging op de grond zitten. Ze sloot haar ogen. Legde haar handen op haar dikke buik en wiegde zachtjes heen en weer. Ze neuriede een deuntje, mijmerend en met een willekeurige melodie. De baby bewoog. Esther volgde de bewegingen onder haar hand, ook toen de klanken in haar keel waren verstomd en er alleen nog stilte was. Een langgerekte stilte. Hij strekte zich uit als het blauw om Esther heen. Het was tijd, vertelde hij haar. Ja, het was tijd. Esther stond moeizaam op en liep naar de emmer verf die op de gang stond. Ze zette hem met de overige verfspullen in de kamer.

Ze had het weken voor zich uitgeschoven. Nu wilde ze het niet langer meer uitstellen. Toch was er iets dat haar nog tegen hield. Het leek opeens zo definitief. Was ze er wel aan toe? Kon ze er niet nog even mee wachten? Een schopje in haar buik onderbrak haar overpeinzingen en spoorde haar aan om door te gaan.

Ze opende de emmer met verf. Goot wat van de verf op een bakje en rolde de roller er doorheen. Het eerste blauw verdween toen de roller over de muur gleed. Een traan gleed over haar wangen. Geel. Dat werd de nieuwe kleur. Zacht geel als van lentebloemen in een Alpenwei. De muur slurpte de verf op, gulzig als een hongerig kind. Esther snikte. Ze dwong zichzelf om verder te gaan. Om niet weg te rennen zoals ze liever wilde.
Het geel slokte het blauw op. Geleidelijk, als golven die steeds verder het strand op rollen.
Als zandkastelen die daarbij worden weggevaagd, werd Esther iets ontnomen. Iets dat ze in stand had willen houden, maar niet langer meer bewaren kon. Ze liet het los; ze had geen keuze. Het was alsof ze opnieuw afscheid nam.

Ze had naar hem kunnen blijven kijken. Onafgebroken, urenlang. Hij was zo mooi. Soms leek het of hij even ademde, of hij ooit wakker zou worden en ze de kleur van zijn ogen zou kunnen zien.
Hoe groot zou Sjoerd nu zijn geweest? Zou hij al hebben kunnen lopen? Kunnen praten misschien?
Ze haalde de roller van de muur en liet haar blik naar buiten dwalen. Ze zag de duif niet die op het dak van de overburen zat, noch de wolkeloze hemel waaraan de zon uitbundig scheen. Ze zag alleen maar hoe Sjoerd koud en roerloos in haar armen lag.

Ze haalde de roller weer door de verf. Een paar tranen spatten op de grond. Ze zou Sjoerd niet vergeten, sprak ze zichzelf toe. Ook niet als ze de kleertjes weg deed die ze speciaal voor hem had gekocht, of als er dagen kwamen waarop ze niet meer telkens aan hem dacht. Want er was een plek waar hij altijd bij haar zou zijn, waar ze hem altijd bij zich droeg.
Ze streek de roller met lange halen over de muur. Het geel breidde zich steeds verder uit. Het geel dat weer kleur aan haar dagen zou geven, maar haar nu alleen nog maar verstikte. Ze pauzeerde en streek een pluk haar uit haar gezicht. Ze moest verder. Verder met haar leven. Verder voor het meisje dat ongeduldig trappelde in haar buik.

Toen al het blauw verdwenen was, hing ze de roller over de rand van de emmer. Ze keek de kamer rond. Het geel was fris als een vers boeket bloemen. Zacht en licht als de zon die door het raam naar binnen viel. Het leek of ze in een nieuwe kamer stond. Ze liet haar blik over de muren glijden. Over de grond. Naar de plek waar het lege wiegje had gestaan. De afwezigheid van babygehuil. Na twee jaar kon ze het nog horen, doordringender dan het alarm dat krijste toen de hartslag van haar kind van de monitor verdween.

Na een paar laatste tranen veegde ze haar wangen droog. Ze liep richting het raam en ging in de zon staan. In het licht. Weer keek ze de kamer rond. De muren hadden de kleur van kinderstemmetjes. Van zomerjurkjes. Van een brede lach.
Het kon niet. Het mocht niet. Het verdriet was nog te groot.
Ze keek naar de schaduw op de muur. Naar het licht dat op haar armen scheen. Vreugde en verdriet. Zouden ze samen kunnen gaan? Hand in hand. Als broer en zus?
Ze legde haar handen op haar buik. Een warm gevoel stroomde door haar heen. Voor het eerst voelde ze geen schuldgevoel. ‘We noemen je Roos,’ zei ze. De naam die ze een paar weken geleden hadden bedacht, kreeg opeens betekenis. ‘Roos.’ Het was niet langer maar een naam of een woord van een paar letters. Het was de naam van haar kind. Van haar dochter. Van een nieuw begin.